2 Chronicles 24

1) zeven jaren oud,

Hebreeuws, een zoon van zeven jaren. Zie boven, 2 Kron. 23:1.

2Ch 23.1
2) al de dagen

Dat is, zolang Jojada leefde, die niet ophield hem in de wegen des Heeren te onderwijzen; 2 Kon. 12:2.

2Ki 12.2
3) nam voor hem

Dat is, hij verkoos voor hem twee vrouwen, die hij behoorlijk verzocht en hem in den echten staat bijvoegde.

4) dat het in het hart

Dat is, dat Joas van zin was, of voorgenomen had. Alzo 1 Kon. 8:17,18. Zie de aantekening.

1Ki 8.17,18

5) vernieuwen.

Dat is, te vermaken, of te beteren, dat daarin verbroken, of vervallen, of gespleten, gescheurd en gereten was.

6) Isra‰l,

Versta, de Isra‰lieten, die onder het gebied van Juda stonden. Zie boven, 2 Kron. 15:17, en 2 Kron. 21:2.

2Ch 15.17 21.2

7) beteren

Hebreeuws, sterken; dat is vernieuwen, gelijk 2 Kron. 24:4. Alzo 2 Kon. 12:5,6, en onder, 2 Kron. 24:12.

2Ch 24.4 2Ki 12.5,6 2Ch 24.12

8) van jaar tot jaar;

Dewijl het in ‚‚n jaar niet kon vermaakt worden; of dat de reparatie alle jaar moest geschieden.

9) tot deze zaak;

Hebreeuws, tot dit woord.

10) het hoofd,

Te weten, der priesters, dat is den overpriester. Het woord priester wordt onder, 2 Kron. 24:11 daarbij gevoegd. Zie ook Neh. 12:7.

2Ch 24.11 Ne 12.7

11) geen onderzoek

Of, niet afgevorderd.

12) schatting

Of, heffing, collecte, belasting. Versta, een zulke, gelijk Mozes beval, tot de making van den tabernakel in de woestijn, Exod. 30:12,13, en Exod. 38:24,25, welke niet jaarlijks geschiedde, maar naar eis van den nood. Vergelijk de aantekening Exod. 30:12. Anderen menen dat deze collecte ordinair zou geweest zijn, en jaarlijks geschied tot onderhouding van den godsdienst en zijn toebehoren.

Ex 30.12,13 38.24,25 30.12

13) tent der getuigenis?

Zie Num. 1:50.

Nu 1.50
14) als Athalia

Anders, de zonen van Athalia, die goddeloze vrouwen hadden, enz. Hebreeuws, want Athalia goddelooslijk handelende, hadden haar zonen, enz.

15) zonen

Namelijk, Ahazia met enigen zijner naaste bloedverwanten. Zie boven, 2 Kron. 21:16,17. Want haar andere zonen waren in het leven van Joram gevankelijk weggevoerd geweest. Anders zou het veelvoudig getal hier gebruikt zijn voor het enkelvoudige, gelijk Gen. 21:7, tenware men zeide dat Athalia's zonen v¢¢r hun gevangenneming dit gedaan hadden.

2Ch 21.16,17 Ge 21.7

16) alle

Dat is, allerlei, of meestendeel.

17) geheiligde dingen

Zie Lev. 16:4.

Le 16.4

18) Baals.

Dat is, afgoden. Zie Richt. 2:11.

Jud 2.11
19) gebood,

Hebreeuws, zeide; dat is hier, hij beval, te weten met den raad van den overpriester Jojada; gelijk dit af te nemen is uit 2 Kon. 12:9.

2Ki 12.9

20) aan de poort

Te weten, van het voorhof des volks, ter rechterhand, zo men inging in den tempel des Heeren; zie 2 Kon. 12:9, en de aantekening daarop.

2Ki 12.9
21) men deed

Hebreeuws, en zij gaven, of men gaf een stem in Juda; dat is, men liet uitroepen. Stem, voor uitroeping. Zie Exod. 36:6, en de aantekening; idem Ezra 1:1.

Ex 36.6 Ezr 1.1

22) schatting

Zie boven, 2 Kron. 24:6.

2Ch 24.6

23) over Isra‰l

Dat is, Isra‰l van God bevolen en opgelegd door Mozes.

24) voleind had.

Te weten, het huis des Heeren te vermaken. Zie 2 Kron. 24:14. Anders, tot vol wordens toe.

2Ch 24.14
25) hij de kist,

Namelijk, de overpriester Jojada.

26) inbracht,

Te weten, uit de plaats waar zij gestaan had in een der kamers, die aan den tempel stonden, om aldaar het geld uit te nemen, in buidels te binden en te tellen. Vergelijk 2 Kon. 12:10, en de aantekening.

2Ki 12.10

27) de bestelde

Dat is, die van den overpriester tot dit werk gelast waren. In deze plaats wordt de overpriester zelf gemeld, 2 Kon. 12:10, want men wordt gezegd te doen wat men door een ander doet. Zie Gen. 40:22.

2Ki 12.10 Ge 40.22

28) haar plaats;

Zie van deze boven, 2 Kron. 24:8.

2Ch 24.8

29) van dag tot dag,

Of, dag op dag; dat is, zo wanneer de kist vol was.

30) verzorgden;

Hebreeuws, deed; dat is, verzorgde. En versta daardoor de voornaamste opzieners over het werk, om door hen aan de werklieden gegeven te worden. Want er is meer dan een opziener geweest; zie 2 Kon. 12:11.

2Ki 12.11

31) houwers

Het Hebreeuwse woord betekent zowel steenhouwers als houtbouwers. Zie 1 Kon. 5:15.

1Ki 5.15

32) timmerlieden,

Het woord, dat in het oorspronkelijke staat, is wel velerlei handwerkers toegeschreven, gelijk te zien is Exod. 35:35, en Exod. 38:23; 1 Kron. 22:15; Jes. 45:16, enz., en hier in het volgende van 2 Kron. 24:12, maar dat het hier van timmerlieden te verstaan is, kan hier uit de voorgaande en volgende woorden wel afgenomen worden.

Ex 35.35 38.23 1Ch 22.15 Isa 45.16 2Ch 24.12
33) betering

Hebreeuws, gezondheid. De zin is dat het werk van het gebouw door de naarstige zorg der opzieners tot een goeden stand en vorm geraakte. Het Hebreeuwse woord is zo ook genomen 1 Kon. 18:30; Neh. 4:7.

1Ki 18.30 Ne 4.7

34) gestaltenis,

Het Hebreeuwse woord betekent hier een welgeschikten vorm, of rechtmatig maaksel, hebbende zijn proportie, gestalte en maat naar behoren.

35) voleind hadden,

Te weten, de herbouwing en verbetering des tempels.

36) zij voor den koning

Te weten, de verzorgers en opzieners des werks, wien dit geld recht te besteden van den koning en Jojada toevertrouwd was, boven, 2 Kron. 24:12.

2Ch 24.12

37) hij vaten

Te weten, de koning.

38) te offeren,

Anders, mortiers.

39) en zij offerden geduriglijk

Nadat de tempel hersteld was, is daarin ook de zuivere godsdienst naar de wet van Mozes hersteld en onderhouden geweest.

40) al de dagen

Dat is, zolang hij leefde, alzo boven, 2 Kron. 24:2.

2Ch 24.2
41) zat van dagen,

Zie Gen. 25:8, en de aantekening; idem Gen. 35:29; 1 Kron. 23:1, en 1 Kron. 29:28.

Ge 25.8 35.29 1Ch 23.1 29.28

42) was honderd en dertig jaren oud,

Hebreeuws, een zoon van honderd en dertig jaar.

43) goed gedaan

Te weten, den jongen koning bewaard voor de moorddadige Athalia, wel opgevoed en onderwezen, op den koninklijken stoel gesteld, de goddeloze Athalia gedood, den tempel gerepareerd en den zuiveren godsdienst hersteld.

44) Isra‰l,

Dat is, in het land van Juda en dat daartoe behoorde, hetwelk een deel was van Isra‰l, deze naam in het algemeen genomen zijnde. Zie boven, 2 Kron. 21:2.

2Ch 21.2

45) aan God

Door zijn godsdienst te herstellen; boven, 2 Kron. 23:18, en hier, 2 Kron. 24:14.

2Ch 23.18 24.14

46) zijn huis.

Versta, zijn tempel, die door den raad en het beleid van Jojada gerepareerd was.

47) bogen zich

Te weten, verzoekende van hem, dat zij de afgoderij weder in het land mochten invoeren; gelijk af te nemen is uit 2 Kron. 24:18.

2Ch 24.18

48) hoorde de koning

Dat is, hij heeft hun verzoek ingewilligd.

49) afgoden;

Hebreeuws, smarten. Zie 1 Sam. 31:9.

1Sa 31.9

50) toornigheid

Namelijk, Gods. Zie onder, 2 Kron. 28:13.

2Ch 28.13
51) betuigden

Dat is, riepen hemel en aarde tegen hen tot getuigen.

52) toog Zacharia aan,

Of, bekleedde; dat is, de Geest des Heeren is over hem gekomen en heeft hem als een kleed aangedaan. Zie Richt. 6:34.

Jud 6.34

53) die boven

Dat is, in een plaats, die hoger was dan de plaats waarin het volk vergaderd was; uit welke Zacharia gesproken heeft opdat hij te beter zou mogen gehoord worden.

54) voorhof

Te weten, des volks, zo enigen menen. Anderen verstaan dit van het voorhof der priesters, zodat deze moord tussen het altaar en het portaal des tempels zou geschied zijn; te weten, als voor het aangezicht des Heeren. Het gevoelen van velen is dat de Heere Jezus Christus op deze historie ziet, Matth. 23:35, en dat aldaar Jojada werd genaamd Barachia.

Mt 23.35
55) weldadigheid,

Van welke zie boven, 2 Kron. 23.

56) zoeken!

Namelijk, mijn bloed van de handen dezer moordenaars en van de hand desgenen die den moord gebiedt; dat is, God zal straf en wraak hierover doen. Zie Gen. 9:5, en Gen. 42:22, en de aantekening. Anders, de Heere ziet het en zal het zoeken. Of, zie het en zoeke het.

Ge 9.5 42.22
57) Damaskus.

Hebreeuws, Darmesek. Versta, de hoofdstad van Syri‰. Zie Gen. 14:15.

Ge 14.15
58) verlaten hadden;

Vergelijk boven, de aantekening 2 Kron. 12:1.

2Ch 12.1

59) zij de

Namelijk, de Syri‰rs.

60) oordelen

Dat is, de straffen Gods, die hij verdiend had met den zuiveren godsdienst te verlaten en Zacharia te vermoorden. Want uit 2 Kron. 24:25 schijnt het ook dat de Syri‰rs hem gewond hadden.

2Ch 24.25
61) bloed

Hebreeuws, bloeden; dat is, om den moord begaan aan Zacharia. Zie 1 Kon. 2:33.

1Ki 2.33

62) der zonen

Dat is, van den zoon van Zacharia, namelijk van Jojada den priester; een veelvoudig getal voor het enkelvoudig. Zie boven, 2 Kron. 24:7, en de aantekening. Tenware men zeide dat Jojada meer zonen gehad had, die gedood waren; of immers Zacharia, overmits de kinderen met hun vaders somtijds schijnen uitgeroeid geweest te zijn. Vergelijk 2 Kon. 9:26, en onder, 2 Kron. 25:4.

2Ch 24.7 2Ki 9.26 2Ch 25.4

63) verbintenis

Zie de aantekening 1 Kon. 15:27.

1Ki 15.27
64) Zabad,

Ook genoemd Jozachar; 2 Kon. 12:21.

2Ki 12.21

65) Simrith,

Anders genoemd Somer; 2 Kon. 12:21.

2Ki 12.21
66) zonen,

Die hij gehad, of ook nagelaten heeft.

67) van den last,

Dat is van de schatting, waar hij mede belast was om de plundering en het beroven van Jeruzalem van Hazael af te kopen; 2 Kon. 12:18. Anderen verstaan dit van de collecten, of schattingen, die hij het volk oplegde tot bouw en reparatie van den tempel.

2Ki 12.18

68) het gebouw

Hebreeuws, de grond, of grondvesting; dat is, de bouwing aan het huis Gods.

69) historie

Het Hebreeuwse woord midras heeft den naam van zoeken, omdat daarin de acten den daden der koningen zeer naarstiglijk opgezocht, bijeenvergaderd en opgetekend waren. Alzo boven, 2 Kron. 13:22.

2Ch 13.22
Copyright information for DutKant